regio: geen regio gekozen
Selecteer een gemeente of samenwerkingsverband:
Inleiding
Achterstandsleerlingen zijn leerlingen in het basisonderwijs, die tot een achterstandscategorie behoren. Er wordt ook wel gesproken van risicoleerlingen. Kinderen vallen in deze categorie vanwege bepaalde kenmerken in hun omgeving.
Tot 2019 werd aan achterstandsleerlingen een extra gewicht toegekend op basis van het opleidingsniveau van de ouders. Vanaf 1 augustus 2019 hoeven scholen geen gewicht van nieuwe leerlingen meer te registreren. Dit komt omdat vanaf schooljaar 2019-2020 de middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid worden verdeeld op grond van de nieuwe CBS-indicator: schoolweging.
Het ministerie van OCW verstrekt middelen voor het Onderwijsachterstandenbeleid (OAB), waaronder middelen voor voor- en vroegschoolse educatie (vve), aan gemeenten. De middelen voor voorschoolse educatie zijn bedoeld voor kinderen tussen 2 en 4 jaar met een risico op onderwijsachterstand. Gemeenten maken afspraken met voorschoolse voorzieningen over de inzet van vve-programma’s op locaties die worden bezocht door een bepaald percentage achterstandsleerlingen. Voor de vroegschoolse educatie ontvangen schoolbesturen de middelen.
In het algemeen worden vve-programma’s ingezet op scholen waar eveneens in de voorschoolse voorziening ook vve-programma’s inzetten, zodat (achterstands)leerlingen een doorgaande ontwikkelingslijn kunnen volgen. Door de ondersteuning met vve-programma’s in de leeftijd van 2 tot en met 6 jaar vergroten deze kinderen hun onderwijskansen.
Toelichting cijfers
In deze indicator wordt de gemiddelde schoolweging van de scholen in het basisonderwijs in uw geselecteerde gemeente weergegeven.
De schoolweging wordt berekend aan de hand van vijf omgevingskenmerken: het opleidingsniveau van de ouders, het gemiddeld opleidingsniveau van alle moeders op school, het land van herkomst van de ouders, de verblijfsduur van de moeder in Nederland en of de ouders in de schuldsanering zitten. In samenhang voorspellen ze de eindopbrengsten.
Voor de schoolweging wordt gebruikgemaakt van een schaal die loopt van 20 tot 40. Hoe hoger de schoolweging, hoe lager de te verwachten eindopbrengsten. In een school met een hoge(re) schoolweging zijn de vijf omgevingskenmerken overwegend belemmerend voor een (gemiddelde) schoolse ontwikkeling. Voor gemeenten en regio’s met scholen die afwijken, is het een grotere uitdaging om het onderwijs passend te maken. De leerlingpopulaties in deze scholen wijken namelijk het meest af van wat in Nederland als het gemiddelde wordt gezien.
U ziet de gemiddelde schoolweging in de landkaart en in de grafiek. De gegevens kunt u vergelijken met andere gemeenten of het landelijk gemiddelde. Als samenwerkingsverband passend onderwijs vindt u de schoolweging voor uw regio in het Dashboard Passend Onderwijs.
Gemiddelde schoolweging
De figuur toont de gemiddelde schoolweging in uw regio of gemeente ten opzichte van het landelijk gemiddelde.
Schoolweging in Nederland
Dit landkaartje geeft de gemiddelde schoolweging van de scholen in het basisonderwijs per gemeente weer, waarbij de donkerste kleur de hoogste schoolweging (40) weergeeft en de lichtste kleur het laagste (20). De data per gemeente kunt u als Excel (.csv bestand) downloaden.

Hoe duid ik de cijfers?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek berekent voor elke basisschool jaarlijks de schoolweging. Dit getal wordt betrokken in het onderwijsresultatenmodel voor het basisonderwijs dat de Inspectie van het Onderwijs heeft ontwikkeld. De schoolweging voorspelt op schoolniveau de te verwachten onderwijsscores voor rekenen, taalverzorging en lezen aan het einde van groep 8 (lees: de eindopbrengsten).
De schoolweging is een gemiddelde dat berekend is op basis van gegevens over alle leerlingen in een school. In een school met een schoolweging richting de 40 zullen leerkrachten ervaren dat de landelijke basisaanpak voor veel leerlingen te moeilijk is, met als gevolg dat veel leerlingen een intensieve aanpak zullen ontvangen. Als in deze behoefte wordt voorzien door een aanpassing van de landelijke basisaanpak en als daarop vervolgens wordt gevarieerd met een verrijkte en een intensieve aanpak, is het onderwijs weer passend gemaakt.
In het geval van een schoolweging richting de 20 zullen leerkrachten het tegenovergestelde ervaren: de landelijke basisaanpak is te makkelijk en veel leerlingen zullen een verrijkte aanpak ontvangen. De middenmoot van de leerlingpopulatie heeft een structurele behoefte aan uitdaging.
Wat kan ik met de cijfers uit mijn regio?
Met de cijfers krijgt u inzicht in de achterstandsleerlingen in uw gemeente op basis van de toegekende schoolweging. U kunt deze cijfers vergelijken met andere gemeenten en met de landelijke cijfers.
Daarmee kunt u een inschatting maken van de wenselijkheid of noodzaak van vve-middelen voor kinderen die het risico lopen op onderwijsachterstanden. U kunt als gemeente, onderwijsbesturen en samenwerkingsverbanden in gesprek gaan over de locaties waar u vve-programma’s wilt inzetten voor deze doelgroep. Door deze kinderen de mogelijkheid te bieden om deel te nemen aan vve-programma’s, vergroten zij hun onderwijskansen.